In gesprek met sterrenkundige Yamila Miguel voor New Scientist. Foto: Bob Bronshoff
Soms lijkt het even alsof ik nauwelijks meer schrijf en ga ik aan mezelf twijfelen. Doe ik wel genoeg? En dan ploffen er ineens drie bladen tegelijk in de brievenbus met bijdragen van mij erin.
Je zou misschien denken: het heelal begon met de oerknal. Dat zal een explosie van materie zijn geweest die op een bepaalde plek plaatsvond. Sindsdien beweegt alle materie dan daarvandaan. En dus zou je de plek van de oerknal kunnen zien als het centrum van het heelal.
Maar zo zit het niet. Het heelal begon niet als een lege ruimte met ergens een oerknal. Zoals je hier kunt lezen, wás er – voor zover we weten – voor de oerknal nog geen ruimte of tijd. Die ontstonden mét de oerknal. En dat gebeurde overal tegelijk. Het hele heelal was één hete, dichte soep, die vervolgens afkoelde en ijler werd. Daarin was er dus geen bijzondere plek die je nu als het centrum van het heelal kunt aanwijzen.
Zelf een vraag indienen kan ook nog steeds, over sterrenkunde of iets totaal anders. We wijzen er in de praktijk maar heel weinig af. Ook vragen die in eerste instantie vergezocht of niet zo boeiend lijken, blijken vaak een fascinerend antwoord te hebben.
Het InSight-instrument SEIS in zijn behuizing. Illustratie: NASA
Hier op aarde is de kans dat je door een meteoriet wordt geraakt bijna spreekwoordelijk klein. Op onze buurplaneet Mars ligt dat anders: die heeft een veel ijlere atmosfeer, waardoor een brokstuk uit de ruimte veel minder makkelijk opbrandt tijdens zijn tocht naar beneden en dus een grotere kans maakt het oppervlak te treffen. Maar om hoeveel meteorieten gaat het dan? Dat heeft een internationaal team van planeetwetenschappers nu bepaald met behulp van seismische data van NASA’s Marslander InSight.
Wil je neutrino’s meten, dan kom je er niet met een apparaat dat op je keukentafel past. Deze extreem lichte deeltjes zijn namelijk bizar moeilijk te ‘zien’. Het overgrote deel van de neutrino’s die de aarde uit het heelal bereiken, schiet ongehinderd door onze hele planeet heen.
Maar heel af en toe knalt zo’n neutrino op een atoomkern met een meetbaar signaaltje tot gevolg. En dus moet je neutrinodetector enorm zijn. Zodat ie zóveel atoomkernen bevat, dat er met enige regelmaat érgens een neutrinobotsing plaatsvindt.
En enorm, dat zijn neutrino-experimenten. Neem IceCube, dat met duizenden detectors een kubieke kilometer aan Zuidpoolijs in de gaten houdt. Of KM3NeT, dat een vergelijkbare hoeveelheid Middellandse Zee-water bestudeert.
Probleem is alleen: als we de zeldzaamste neutrino’s willen opmerken, is ook enorm niet meer groot genoeg. In een kubieke kilometer aan materie vindt dan gemiddeld maar één botsing per decennium plaats – en dat is wel erg karig.
Maar ja, er zit een grens aan hoeveel ijs of water je vol detectors kunt hangen voordat de kosten écht de pan uit rijzen. Daarom bedacht experimenteel astrodeeltjesfysicus Steven Prohira van de Universiteit van Kansas in de VS een eenvoudiger alternatief: gebruik bomen als neutrinodetectors.
Lees het hele artikel, eerder verschenen in KIJK 4/2024, nu op de KIJK-site.
De Bullet Cluster vertelt ons meer over hoe donkere materie zich gedraagt. Foto: NASA/CXC/M. Weiss
Het zal lang geleden zijn dat ik zóveel pagina’s volschreef voor een enkele editie van een tijdschrift.
Verdacht klein
In de rubriek Far Out ga ik in op de vraag hoe het kan dat er weliswaar meer donkere materie is dan ‘gewone’ materie, maar ook weer niet véél meer. Zelf nooit over nagedacht, maar inderdaad: als een factor elke denkbare waarde had kunnen hebben, is vijf verdacht klein.
Verder interviewde ik filosoof en theoloog Rik Peels, naar aanleiding van zijn onlangs verschenen boek De extremist en de wetenschapper. Het onderwerp: hoe we radicalisering beter kunnen begrijpen, met als kop ‘Extremisten zijn mensen zoals jij en ik’. De redactionele column van hoofdredacteur André Kesseler haakt hierbij aan.
Beter dan het boek?
Verderop weer een heel ander onderwerp. In het artikel ‘Het nieuwe lezen’ bespreek ik verschillende manieren waarop het papieren boek met AI en andere digitale technieken verbeterd kan worden. (Over de Immer-technologie en de daarmee gebouwde VPRO-app Club Leesblogde ik hier al.)
Wie opgroeide in de jaren negentig kon er niet omheen: de hit ‘Black Hole Sun’ van grungeband Soundgarden. Vooral de videoclip sprak tot de verbeelding, waarin allerlei mensen het zwarte gat dat de zon was geworden in werden getrokken.
Maar hé, dat slaat natuurlijk nergens op. Buiten dat ze allebei in het heelal te vinden zijn, hebben onze zon en zwarte gaten niets met elkaar te maken… Toch?
Nou, misschien wel, schrijft een internationaal team van sterrenkundigen in The Astrophysical Journal. Nee, de zon zal niet plotseling in een zwart gat veranderen. Wel is er een minuscule kans dat er al miljarden jaren diep in zijn binnenste zo’n object verborgen zit. En dat kan op termijn wel degelijk grote gevolgen voor de aarde hebben.
Zodiakaal licht wordt veroorzaakt door kosmisch stof. Foto: ESO/Y. Beletsky
Het aardse leven kan niet zonder koolstof, stikstof, fosfor en zwavel. Probleem is alleen dat het gesteente aan het oppervlak van onze planeet van nature maar weinig van deze elementen bevat.
Het leven van nu heeft zo zijn manieren ontwikkeld om ze toch bij elkaar te sprokkelen. Maar ooit, miljarden jaren geleden, was dat leven er nog niet – en dus zaten die cruciale elementen toen als het ware opgesloten in hun stenen. Hoe konden in die situatie dan uit deze elementen de moleculen ontstaan waar het huidige leven niet zonder kan, zoals vetten, DNA en RNA?
Dankzij inslagen van kometen en meteorieten, is de gangbare gedachte. Die bevatten namelijk wél veel van de genoemde elementen.
Maar, zo schrijven Craig Walton, geochemicus aan de Techische Hogeschool Zürich en de Universiteit van Cambridge, en collega’s in het tijdschrift Nature Astronomy: er is een alternatieve weg, die de meeste wetenschappers tot nu toe hebben genegeerd. Er dwarrelt ook continu kosmisch stof op ons neer dat deze ingrediënten van leven met zich mee kan hebben genomen.
Eentje in de categorie: als ik aan het begin had geweten wat ik aan het eind wist, had ik een ander wetenschappelijk artikel gekozen om een nieuwsbericht over te schrijven.
Maar, zo bleek toen ik een jaargenoot van mijn studie sterrenkunde benaderde (inmiddels hoogleraar en hoofd van de afdeling natuurkunde van een universiteit in China): de auteur lijkt een foutje te hebben gemaakt. Of zeg maar liever: een blunder. Hij heeft namelijk het aantal planeten dat alle sterren in een cluster samen invangen aangezien voor het aantal planeten dat ons zonnestelsel in zijn eentje invangt. En tja, dan kom je natuurlijk op een veel te hoog aantal ingevangen weesplaneten uit.
Peer review is niet heilig
Ik belde ook nog kort telefonisch met een Leidse hoogleraar, die net zo kritisch was over het artikel. Dat toch is gepubliceerd in Astrophysical Journal Letters, niet het minste wetenschappelijk tijdschrift op sterrenkundig gebied. Wat maar weer eens laat zien: peer review is allesbehalve heilig. Het blijft broodnodig voor wetenschapsjournalisten om onafhankelijke deskundigen te raadplegen.
En tja, in de ideale wereld zou je na zo’n vrij vernietigend oordeel de ruimte hebben om op je schreden terug te keren en bij nul te beginnen met een heel ander wetenschappelijk artikel. Maar ja. In de echte wereld is daar niet altijd tijd of geld voor. En dus werd het de next best thing. Een kritisch nieuwsbericht dat duidelijk benoemt wat er volgens andere wetenschappers mankeert aan het geclaimde resultaat.
Toch plaatsen
Mijn extra rechtvaardiging daarbij is als volgt. Als elke wetenschapsjournalist die wat dieper graaft elk wetenschappelijk artikel waar wat aan mankeert simpelweg niet behandelt – verschijnen er alleen maar kritiekloze berichten van journalisten die níét dieper gegraven hebben. Dan komt zo’n wetenschapper dus in elk geval richting de buitenwereld weg met zijn matige of ronduit foutieve resultaat. Wat dat betreft is het misschien toch beter om dit soort kritische berichten wel te plaatsen. Dan staan die tenminste óók ergens online.
In dit geval lijkt die aanpak inderdaad te werken; ik krijg net van de redactie te horen dat het stuk op het moment behoorlijk goed wordt gelezen. En het mooie is: het bederft niet – of althans, veel langzamer dan een nieuwsbericht over een specifiek, recent wetenschappelijk resultaat. Voor hetzelfde geld is het over een maand nog steeds (of weer) een goed gelezen stuk.
De Arecibo-radiotelescoop in betere tijden. Foto: Mariordo (Mario Roberto Durán Ortiz)/CC BY-SA 4.0
Wat de nieuwe KIJK vooral bijzonder maakt, is het vanuit de redactie geïnitieerde onderzoek naar bedreiging van Nederlandse wetenschappers. Meer dan drie op de tien ondervraagde onderzoekers bleek een of zelfs meerdere keren bedreigd. 47 procent doet bovendien aan zelfcensuur om negatieve reacties te voorkomen. Lees er hier meer over en koop het nieuwe nummer voor alle ins en outs.
Ook in dit nummer: mijn eerste aflevering in de artikelenreeks ‘Wereldprojecten’, over de Arecibo-radiotelescoop in Puerto Rico, die in 2020 instortte. Daarbij natuurlijk weer een nieuwe aflevering van de rubriek Far Out, over neutrino’s die vertraagd zouden zijn door effecten van quantumzwaartekracht. Oh, en een nieuwsberichtje over hoe atoomkernen écht in elkaar zitten.