Laten we ons bij de zoektocht naar buitenaardse intelligentie niet te zeer leiden door de technologie op aarde van dat moment? In mijn boek Verstoppertje spelen met aliens (2017) stipte ik die gedachte al kort aan, in het zomernummer van Skepter werk ik het verder uit.
Tik op de vingers
Aan de ene kant zou je het artikel kunnen zien als een antropologische blik op SETI, de search for extra-terrestrial intelligence. Daarin besloten ligt dan een oproep aan de betrokken astronomen om vaker te rade te gaan bij andere disciplines om zo hun blik te verbreden.
Tegelijk, zo schrijf ik, kunnen die antropologen het voor harde bèta’s best lastig maken om hun input serieus te nemen. Ik kreeg bijvoorbeeld al een tik op de vingers toen ik tegenover zo’n antropoloog zei dat ‘op koolstof gebaseerd leven de enige vorm van leven is waarvan we zéker weten dat ie kan bestaan’. Dat mocht niet, want er zijn oorspronkelijke bewoners van Amerika die ervan overtuigd zijn dat manden leven, en er zijn mensen die beweren dat geesten bestaan. Wie ben ik om die vormen van leven minder serieus te nemen? Dan heb ik ‘wel een heel beperkt beeld van wat waarheid is en welke wetenschappen autoriteit hebben’, claimde deze antropoloog.
Dat gaat mij dat weer een brug te ver. Ja, we kunnen best andere mogelijkheden om iets levends te krijgen serieuzer nemen dan nu gebeurt. Maar dat is wat anders dan elk idee over iets wat zou leven, van mythes tot spookverhalen, exact even geloofwaardig vinden als het soort leven dat al eeuwenlang wetenschappelijk bestudeerd wordt.
Kopieën van onszelf
Tegelijk gáán SETI-onderzoekers soms wel heel erg uit van de aarde en zijn huidige dominante beschaving bij het zoeken naar buitenaardse intelligentie. Ook als ze tegelijk menen dat de beschavingen die we zoeken in de regel al duizenden, zo niet miljoenen jaren langer bestaan dan de onze. En, natuurlijk, dat ze op heel andere werelden, onder heel andere omstandigheden zijn ontstaan en een heel ander verloop hebben gekend. Blijkbaar is het ook met die kennis in het achterhoofd heel moeilijk om afstand te doen van het idee ‘uiteindelijk doen ze toch wat wij doen of zouden wíllen doen’. (Of ‘ze maken ze een doemscenario door waar wij 20e-/21e-eeuwse aardbewoners nu bang voor zijn’; een aspect waar ik in het Skepter-artikel geen ruimte voor had.)
En ja, je moet érgens naar op zoek; daar ben ik me dan ook weer van bewust. Uiteindelijk moet je dus wel een paar aannames doen over buitenaardse beschavingen om te kunnen bepalen welk astronomisch signaal hun bestaan zou kunnen ‘verraden’. Maar het moet toch mogelijk zijn om eerst een stap terug te doen en wat dieper na te denken over wat nu écht universeel gedrag is. Anders richten we ons wel heel erg op gefantaseerde toekomst-kopieën van onszelf. Al dan niet met puntoortjes.