“Je vergeet op den duur wat een interessant verhaal is, omdat je het al eerder hebt geschreven. Maar er komen altijd nieuwe lezers bij, en die willen dat verhaal lezen.” Dat zegt de in Nederland gestationeerde Financial Times-correspondent Matt Steinglass in een interview op De Nieuwe Reporter, als rechtvaardiging voor het feit dat journalisten zoals hij vaak na een aantal jaren van standplaats moeten veranderen.
Nu is daar bij wetenschapsjournalisten geen sprake van, maar de quote raakte toch een snaar bij mij. Want ik vermoed soms ook dat lezers een verhaal willen lezen waarvan ik geen zin meer heb om het te schrijven. Omdat ik dat al eens gedaan heb. In 2004. En zoveel is er naar mijn gevoel sindsdien niet gebeurd.
Jammer voor de lezer? Of toch dan liever: jammer voor mij? Als het weer eens tijd wordt voor, zeg, een verhaal over SETI, moet ik dat dan toch maar gewoon schrijven? Voor de nieuwe lezers, zoals Steinglass zegt, maar ook voor de oude. Want die lezen stiekem best graag om de zoveel tijd opnieuw over een onderwerp waar veel bekende kanten aan zitten. Moet je de mensen dan niet gewoon maar geven wat ze willen? Is het maar een keer niet je eigen nieuwsgierigheid die wordt bevredigd. Ben je maar een keer de professional die er desondanks een sappig verhaal van maakt.
Aan de andere kant van het spectrum zitten de verhalen die ik zelf helemaal geweldig vind, maar waarvan een stemmetje in mij aarzelend piept: “Wil de lezer dat wel weten?” Case in point: een paar jaar geleden las ik over een Romeins schip met een groot aantal staven lood aan boord, dat van de bodem van de Middellandse Zee naar boven gehaald was. Die operatie werd voor een belangrijk deel gefinancierd door fysici, op voorwaarde dat zij het grootste deel van het lood mochten hebben. Dat bleek namelijk veel geschikter dan ‘vers’ lood om een neutrino-experiment mee te bekleden. Archeologen mochten vervolgens van elke loodstaaf het bovenste plakje afsnijden, waarin de Romeinse inscripties waren aangebracht.
Ik vond het gelijk een geweldig verhaal. Wanneer krijg je nu de kans om het Romeinse Rijk aan neutrino-onderzoek te koppelen? Ik heb vervolgens met veel plezier contact gezocht met zowel archeologen als natuurkundigen, en mijn best gedaan om zo goed mogelijk uit Italiaanse teksten te komen. Resultaat was een artikel dat je nergens anders had kunnen lezen.
Maar bedien ik daarmee mijn lezers het beste, met dat soort redelijk obscure onderwerpen? Of ben ik in mijn eigen interesses aan het doordraven en mijn journalistieke pretenties voorrang aan het geven ten koste van de algemene lezer, die misschien meer plezier beleeft aan iets wat ik, na een jaar of tien schrijven over natuur- en sterrenkunde, als ‘de basics’ beschouw?
Misschien is de oplossing dan om van ‘standplaats’ te wisselen, zoals Steinglass en de zijnen om de paar jaar moeten. Niet door naar een ander land te verkassen, maar door een ander onderwerp uit te diepen. Vijf jaar kosmologie en deeltjes gedaan? Tijd om over te stappen naar psychologie. Of biologie. Kun je daar weer met enthousiasme de juiste krenten uit de pap halen. Niet de krenten voor de connaisseur die het onderwerp al jaren volgt, maar de krenten voor de algemene lezer – die dan weer een stuk dichter bij jou als schrijver staat.
Maar ja, de vraag is of je dat als wetenschapsjournalist moet willen. Net zoals op één plek blijven zijn voordelen heeft – “je bouwt expertise op”, aldus Steinglass – zo is je focussen op één vakgebied ook een groot goed. Je weet wat nieuws is en wat niet, je weet wanneer je kritisch een wenkbrauw moet optrekken, je kent de juiste mensen, je hebt tientallen boeken in de kast staan die van pas kunnen komen… Bij een wissel van vakgebied zouden al die zaken gereset worden.
Tenminste… Je kent het klappen van de zweep, dus je bent waarschijnlijk relatief snel up to speed. Maar toch. Je blijft een achterstand houden ten opzichte van de echte specialisten. En als je jezelf af en toe ergert aan hoe anderen met onderwerpen uit jouw specialisme lopen te klooien, voelt het wel erg arrogant om te denken dat jij je wel ándersmans specialismen in een handomdraai kunt eigenmaken.
Zelf hoop ik dat ik een aardig compromis heb gevonden. Verhalen waar voor mij een ‘ouwe koek’-gevoel aan kleeft, maar waarvan ik inschat dat de lezer er weer behoefte aan heeft, maak ik zo interessant mogelijk voor mezelf – en daarmee hopelijk ook voor de lezer. Mijn meest recente SETI-artikel was een aflevering in de serie ‘Wat als…’, gebouwd rond de vraag hoe de mensheid reageert als we een signaal van een buitenaardse beschaving ontvangen. Een mooie vorm om allerlei specifieke onderzoekjes aan bod te laten komen die in een algemeen SETI-verhaal buiten de boot zouden vallen. Terwijl ik uitgekauwde zaken als de Voyager-plaat of de Arecibo-boodschap links kon laten liggen.
Dat soort artikelen wissel ik af met verhalen à la dat van het Romeins lood, omdat ik toch van harte hoop dat lezers ook dat weten te waarderen. Niet omdat het antwoorden geeft op vragen die ze uit zichzelf zouden stellen en niet omdat het zo’n lekker warm gevoel van herkenning geeft. Wel omdat ze aanvoelen dat er een boel passie achter zit (ik verwacht dat ik in zo’n artikel toch nét wat meer enthousiasme laat doorsijpelen dan bij iets wat begon als een verplicht nummertje) en omdat ze inzien dat er een boel uitzoekwerk heeft plaatsgevonden.
Tot slot waag ik af en toe toch een stapje buiten mijn vakgebied. Ik heb bijvoorbeeld geschreven over de Grote Sprong Voorwaarts van Mao Tse Tung, of de wedloop tussen het Westen en het Oosten sinds de opkomst van de landbouw. Natuurlijk, ik ben dan ineens de nieuweling. Hopelijk kunnen het besef dat ik geen expert ben, gedegen research en deskundige proeflezers me dan voor al te grote misstappen behoeden, en weet mijn onbevangen blik min of meer te compenseren voor mijn gebrek aan ervaring.
Geen verplichte wisseling van standplaats dus, maar wel af en toe een vakantie. Om daarna weer opgepept naar de eigen stek terug te kunnen keren.
Één reactie op “Moet een wetenschapsjournalist af en toe van vakgebied veranderen?”
Helemaal eens met je visie. Onderwerpen waar je zelf van denkt “pfff alweer?” kan je door een nieuwe invalshoek toch weer vers maken – zowel voor jezelf als voor de lezer. Want ik vraag het me af, of die er echt op zit te wachten. Kovach en Rosenstiel’s adagium van “make the significant interesting and relevant” gaat hier ook op lijkt me. Andersom, en misschien nog wel belangrijker: als je zelf enthousiast bent vertel je automatisch een veel beter verhaal. Daarom zijn programma’s als Showroom of sommige repo’s van Omroep Maxim ook zo fantastisch: oprecht gefascineerde mensen delen hun obsessies en dat werkt aanstekelijk. Niets zo dodelijk als onbezielde verhalen – voor zowel lezer als journalist.