Helaas bevat De deeltjesdierentuin de volgende fouten:
- Op pagina 31 van de eerste tot en met vierde druk wordt één keer een lichtsnelheid genoemd van 300.000 kilometer per uur. Dit moet natuurlijk zijn: kilometer per seconde, zoals eerder in dezelfde alinea is vermeld.
- In het onderste plaatje op pagina 48 staat dat het lambdadeeltje vervalt tot een proton en een neutraal pion. Dat moet zijn: een proton en een negatief pion. (In de vijfde, zesde en zevende druk staat wel “negatief pion” boven het meest rechtse deeltje, zoals het hoort, maar is het minnetje dat het nulletje moest vervangen in de kantlijn beland.)
- Op pagina 51 van de eerste tot en met zevende druk: in het onderste plaatje staat het positieve xi*-deeltje. Dat moet zijn het neutrale xi*-deeltje.
- Op pagina 73 van de eerste, tweede en derde druk: in het meest rechtse bolletje in de illustratie moet geen min, maar een plus staan.
- Op pagina 75 van de eerste druk: beryllium is element nummer vier in het periodiek systeem der elementen. Boor is element nummer vijf.
- Op pagina 79 van de eerste tot en met zevende druk: de tweede zin moet luiden: “Botst een elektronantineutrino bijvoorbeeld op een proton, dan ontstaan er een neutron en een anti-elektron. Was de ‘botser’ een muonantineutrino, dan zal in plaats van het anti-elektron een antimuon ontstaan, terwijl een tau-antineutrino ervoor zorgt dat er een antitaudeeltje verschijnt.”
- Op pagina 80 van de eerste druk: de neutrinodetector Super-Kamiokande bevat niet 50.000 liter, maar 50.000 ton extreem zuiver water.
8 reacties op “Correcties”
L.s.
Blz48.Als ik wet behoud van lading toepas op het schema daarboven,zou het lambada deeltje een lading +1 hebben.
Op schema blz 50 zie ik echter lambada als neutraal vermeld.
Welke denkfout maak ik ?
Beste Joris,
Je maakt geen denkfout; het plaatje op pagina 48 klopt niet! Een lambda-baryon vervalt ofwel naar een neutron en een neutraal pion, ofwel naar een proton en een negatief pion. En dus niet naar een proton en een neutraal pion, zoals het plaatje laat zien, want dan zou je inderdaad een positief geladen lambda-deeltje verwachten. Goed gezien! Ik zet het bij de lijst correcties, en laat het aanpassen in een volgende druk – als die er komt…
Leuk,na mijn vakantie lees ik verder.
Beste Jean-Paul,
Op pagina 26 staat dat het kleinst mogelijke aantal golflengtes in een elektronenbaan een halve golflengte is, maar na een halve golflengte is er een tekenwisseling en ga je van de piek naar het dal. Dat is een andere richting dan het beklimmen van de volgende piek waardoor het denkbeeldige touw in het voorbeeld zal breken. Ik denk dat de baan een aantal hele golflengtes moet zijn. Wat zie ik over het hoofd?
Beste Martien,
Dank voor je vraag! Aan de analogie van het touw zitten inderdaad wat haken en ogen. Je begint met je een touw voor te stellen – of liever: een gitaarsnaar – waarin een *staande* golf kan ontstaan (zo’n ding met knopen en buiken). Hierbij zijn de mogelijkheden een halve golflengte, één golflengte, anderhalve golflengte, enzovoort. Maar kijk je vervolgens naar een baan rond een atoom, dan werkt het alleen als je uitgaat van héle golflengtes. http://www.chem.ufl.edu/~itl/2045/change/C7F11.GIF
Ik heb hier onlangs nog uitgebreid over gemaild met een natuurkundige. Onze conclusie was uiteindelijk dat de touwanalogie handig is om in te zien waarom er in het atoommodel van Niels Bohr maar heel bepaalde banen mogelijk zijn, maar als je er vervolgens verder over nadenkt, loop je tegen allerlei bezwaren op. (Zoals: een staande golf met knopen en buiken impliceert dat de kans om een elektron in een knoop aan te treffen nul is, terwijl de kans om het aan te treffen in een buik maximaal is – maar dat is niet zo.) Het is dus belangrijk om je te realiseren dat mijn heel korte uitleg van de Bohrse quantummechanica zijn beperkingen kent en gezien moet worden als een ruwe schets; niet als het hele verhaal.
Mocht er een vijfde druk komen van ‘De deeltjesdierentuin’, dan zal ik kijken of ik daarin het bovenstaande punt in het boek nog wat kan verbeteren of aanvullen. Maar het blijft lastig om het in een beperkt aantal woorden duidelijk én goed te zeggen…
Beste Jean-Paul,
Bedankt voor je uitgebreide reactie. Ik begrijp dat het touwmodel zijn beperkingen heeft, en ik ga op zoek naar wat meer info over de Bohrse quantummechanica.
Beste Jean-Paul,
Op pagina 108, wanneer je het hebt over de residuele kernkracht, vertel je dat de natuur ter plekke een extra quark en anti-quark laat ‘ontstaan’. Hoe moet ik dit voor me zien?
Beste Tom,
Ik had je vraag voor de zekerheid nog even voorgelegd aan een natuurkundige, maar aangezien die (nog) niet heeft gereageerd, hier mijn eigen antwoord, onder enig voorbehoud.
De sterke kracht die quarks bij elkaar houdt, kun je je voorstellen als een elastiekje: hoe verder je de quarks uit elkaar trekt, hoe harder de sterke kracht ze naar elkaar toe trekt. Daardoor moet je flink wat energie investeren om een quark ‘los te trekken’ uit bijvoorbeeld een proton. Die energie wordt vervolgens ingezet om ter plekke een nieuwe quark én een antiquark te laten ontstaan. De quark voegt zich vervolgens bij de rest van het proton, waardoor dat weer uit drie quarks bestaat. De antiquark reist mee met de vertrekkende quark, waardoor dat een meson wordt. Deze geanimeerde GIF geeft weer wat ik bedoel: http://en.wikipedia.org/wiki/File:Nuclear_Force_anim_smaller.gif
Hoop dat dit helpt!